Vrouwen in de kijker*

*Bijzondere portretten van en door vrouwen in onze collectie.

Het Stedelijk Museum Schiedam heeft een kunstcollectie die voornamelijk gericht is op de kunst van na de Tweede Wereldoorlog. Desondanks zijn er ook kunstwerken die ouder zijn. Als onderdeel van het Kijkdepot Schiedam, waarin de collectie stadsgeschiedenis onder de loep werd genomen, is ook een deel van die oudere kunst eens kritisch bekeken. In deze online tentoonstelling zijn tien portretten uit de museumcollectie te zien, gemaakt voor 1940. Vijf vrouwen staan centraal als geportretteerde, vijf als kunstenaar. Ze vertellen stuk voor stuk verhalen over de levens van bijzondere vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis en die van Schiedam. Het gaat om dames van stand, maar ook om werkende burgers, gewone meisjes en sobere oude vrouwen. Hun leeftijd varieert van 11 tot ongeveer 90 jaar.


Een ode aan vele vrouwen

Voor vrouwen was het eeuwenlang niet eenvoudig om een carrière op te bouwen, laat staan een carrière als beeldend kunstenaar. Pas aan het eind van de negentiende eeuw kwam daar verbetering in en konden meisjes in Nederland gaan studeren aan de kunstacademie – overigens in eerste instantie alleen om opgeleid te worden tot tekenlerares.

Deze online tentoonstelling is een ode aan de vele vrouwen uit de geschiedenis met artistieke talenten en ambities, maar ook aan de vrouwen die het zich niet konden veroorloven om zich te laten portretteren. Hun verhalen zijn vaak niet meer te achterhalen. Toch leven zij voort in een aantal anonieme portretten, omdat ze ‘bij toeval’ model stonden voor de kunstenaar.




Herman van der Mast, Portret van Elisabeth van der Linde, 1593

Deze chique dame op het oudste vrouwenportret uit de museumcollectie is hoogstwaarschijnlijk Elisabeth van der Linde (1535 – 1607), vrouwe van Woude, Kethel en Spaland. Links onder de mouw staan haar leeftijd en het jaartal vermeld: Aeta(tis): 58, 1593. Het schilderij komt uit het raadhuis van het dorp Kethel, waar het heeft gehangen tot Kethel in de jaren veertig opging in Schiedam.

Herman van der Mast signeerde met zijn monogram (HM)

Herman van der Mast signeerde met zijn monogram (HM)*

Hij was hoofdman van het Sint Lucasgilde in Delft.

Kunstschilder, kladschilders (huisschilders), glazeniers, beeldhouwers, graveurs, maar ook plateelbakkers, boekdrukkers en kunsthandelaren konden lid worden van het gilde, dat zelf zorgde voor kwaliteitscontrole en de opleiding van jong talent.

Modieuze verschijning
Elisabeth is modieus gekleed: ze draagt een zwart vliegerkostuum met bolle mouwen, gesierd met een plooikraag en plooimanchetten. Zwart was destijds een teken van luxe. Aan het vleugelmutsje zijn gesteven slippen bevestigd die samen een cirkel vormen. Aan Elisabeths linker wijsvinger schittert een gouden ring met een puntdiamant, mogelijk een trouwring. Als hardste steen op aarde stond de diamant vaak symbool voor het onverbrekelijke huwelijk. Waarschijnlijk hing naast dit portret een zogeheten ‘pendant’, een even groot schilderij met een portret van haar echtgenoot. Dit tweede paneel ging helaas verloren.

Herman van der Mast, Portret van Elisabeth van der Linde, 1593. Collectie Stedelijk Museum Schiedam.

Hoe verging het Elisabeth verder? En wat gebeurde er met haar tijdens de Tachtigjarige Oorlog?

Elisabeth trouwde in 1561 met Jacob (II) Muys van Holy, de kleinzoon van een Schiedamse burgemeester. Het echtpaar vestigde zich Dordrecht, waar Jacob vooraanstaande functies had. Hij werd er onder meer burgemeester. Met het aanbreken van de Tachtigjarige Oorlog brak een roerige periode aan. Dit deel van Nederland werd onderdeel van het Spaanse rijk, waartegen veel mensen in verzet kwamen. Ook braken religieuze opstanden uit. Elisabeth en Jacob kozen de kant van de Opstand en van de Hervorming. Nog altijd staat Jacob Muys van Holy bekend als een van de regenten die de stad door de overgang heen loodste naar het nieuwe prinsgezinde, gereformeerde bewind.
Elisabeth en Jacob kregen vijf kinderen. Hun oudste zoon Hugo kreeg de verantwoordelijkheid over het grondgebied van Kethel, Spaland en Woude. Hugo’s dochter Philipota en schoonzoon Jacob de Brauw liggen begraven in de dorpskerk van Kethel, waar je nog de witmarmeren gedenksteen (1684) kunt zien. Elisabeth zelf ligt naast haar man begraven in de Grote Kerk van Dordrecht. In het grafschrift op de zerk staat, onder Jacobs beschrijving: “ende Juffrouwe Elisabet van der Linde, syne huysvrouwe, sterf 11 Aug. ao XVIe seven.”


Pierre Frédéric de la Croix, Portret van Anna Catharina van Cloon-Löve, 1778

Anna Catharina Löve (1728-1803) was een domineesdochter uit Nieuwveen (Nieuwkoop). In 1752 trouwde zij in Leiden met de vier jaar jongere Philippus Theodorus van Cloon, die als patriot tegen het gezag van de heersende stadhouder Willem V, de prins van Oranje, was. Het echtpaar vestigde zich in Schiedam, waar Philippus al snel carrière maakte in de handel en in het stadsbestuur. Toen Anna en Philippus respectievelijk 50 en 46 jaar oud waren, lieten zij zich afbeelden door de Haagse portrettist Pierre Frédéric de la Croix. Allebei kregen ze een portret met een vergulde lijst, voorzien van hun familiewapen. Boven Anna’s portret is rechts het wapen van de familie Löve te zien en links dat van de familie van Cloon.

Dit is Anna Catharina van Cloon-Löve

Dit is Anna Catharina van Cloon-Löve*

En dit Philippus Theodorus van Cloon

En dit Philippus Theodorus van Cloon*

Spanningen in de stad
Anna maakte woelige tijden mee. In Schiedam bestonden grote spanningen tussen de gewone burgers – veelal aanhangers van de prins van Oranje – en de rijke regenten en bestuurders, grotendeels patriotten.

Als lid van de vroedschap, de voorloper van de gemeenteraad, ondertekende Philippus van Cloon in 1782 een conventie waarmee de macht van de prins werd ingeperkt. In 1786 werd hij benoemd tot een van de drie burgemeesters van Schiedam.
Het jaar daarna, 1787, vormde het dieptepunt van de politieke crisis. De Republiek stevende af op een burgeroorlog en tot overmaat van ramp vielen de Pruisen het land binnen. Op 21 september stonden de Pruisische troepen voor de Schiedamse stadspoorten. Op 6 oktober smeten boze burgers de ruiten in van iedereen die als patriot bekend stond. Huizen werden geplunderd, huisraad vernield en bewoners mishandeld. Het volk eiste dat de patriottische regenten zouden worden afgezet. Drie dagen lang bleef het onrustig. Philippus van Cloon overleed op de tweede dag van de onlusten op 55-jarige leeftijd, na een ziekbed van zeven maanden. Of zijn ziekte te maken had met de politieke crisis is niet bekend, maar dat zijn dood samenviel met de gewelddadigheden kan bijna geen toeval zijn. Niet lang daarna verliet Anna de stad, wat waarschijnlijk geen verbazing zal wekken. Ze vestigde zich in Delft en werd uiteindelijk begraven in haar geboorteplaats Nieuwveen.


Matthijs Maris, Portret van Isabella van Wisselingh-Angus, ca. 1887-1889

Isabella Murray Mowat Angus (1858-1931) was de dochter van een Schotse kunsthandelaar. Ze trouwde in 1887 in Glasgow met Elbert Jan van Wisselingh, een Nederlandse collega van haar vader. Een van de bruiloftsgasten was de kunstenaar Matthijs Maris, die met het bruidspaar bevriend was. Maris schilderde Isabella kort voor of na haar huwelijk op verzoek van haar vader, die een aandenken wilde omdat zij met haar man naar Den Haag vertrok. Hij portretteerde de 29-jarige vrouw met zijn kenmerkende schilderstijl: vage vormen, sombere tinten en een mystieke sfeer.

Moderne Mona Lisa
Hoewel de kunstenaar zelf niet tevreden was, werd het portret enthousiast ontvangen toen het rond 1910 op de Amerikaanse markt kwam. Isabella werd ‘een moderne Mona Lisa’ genoemd en zelfs ‘het toonbeeld van de moderne vrouw’.
In 1927 werd Isabella’s portret geveild in Londen, waar het uiteindelijk terechtkwam bij de Shaftesbury Gallery. Het werd aangekocht door Adrianus Johannes de Koning, directeur van de firma Bols & De Koning, branders/distillateurs te Schiedam. Hij schonk het portret in 1939 aan het museum ter gelegenheid van de geboorte van zijn eerste kleinzoon.

Matthijs Maris, Portret van Isabella van Wisselingh-Angus, ca. 1887-1889. Collectie Stedelijk Museum Schiedam

Van Nederland naar London
De Schotse Isabella kon niet helemaal aarden in Nederland. In 1892 vestigde zij zich met haar man in Londen, waar hij een filiaal van zijn kunsthandel opende. Maris, die toen al vijftien jaar in Londen woonde, werd financieel door het echtpaar ondersteund. In hun statige Frithwood House ten noordwesten de stad richtten zij een kamertje voor hem in, waar hij kon logeren en werken. Toen haar man in 1912 stierf, bleef Isabella de kunstenaar onderhouden. Ook toen hij zich terugtrok in eenzaamheid, zocht ze hem af en toe op. Na de dood van Maris in 1917 erfde Isabella alle kunstwerken die hij achterliet.


Abraham Gips, Portret van een 11-jarig meisje, mogelijk Wilhelmine Gips, 1909

De titel van dit schilderij luidt ‘Portret van een 11-jarig meisje’. Rechtsboven staat dan ook AET. (leeftijd) 11. Het jaartal in de rechter benedenhoek is ooit gelezen en genoteerd als 1919. Dit moet echter 1909 zijn. Met deze wijziging is het mogelijk dat de schilder, Abraham Frans Gips, zijn dochter Wilhelmine heeft afgebeeld. Zij werd geboren op 28 augustus 1897, en was tot eind augustus 1909 inderdaad 11 jaar oud.
Wilhelmine Gips (1897-1975) kwam uit een Schiedamse kunstenaarsfamilie. Haar opa Cornelis was kunstschilder, fotograaf en tekenleraar in Schiedam. Haar vader Abraham (Bram) was naast kunstschilder ook ontwerper, graficus en interieurarchitect. Als hoogleraar handtekenen en kunstgeschiedenis gaf hij les aan de Polytechnische School in Delft.

Drie zussen
Wilhelmine was de jongste van drie dochters. De oudste zus To (Catharina Maria Anna) ontwikkelde zich tot één van de eerste afgestudeerde vrouwelijke kunsthistorici in Nederland. De andere zus, Sophia, werd helaas niet ouder dan 23 jaar. Het museum bewaart portretten van Sophia van verschillende leeftijden door haar vader.

Abraham Gips, Portret van een 11-jarig meisje, mogelijk Wilhelmine Gips, 1909. Collectie Stedelijk Museum Schiedam.

Wilhelmine ging studeren aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en werd kunstschilder, tekenaar en graficus. Ze trouwde met de marineofficier en romanschrijver Louis Carbin. Tussen 1934 en 1956 woonde ze in Menton in Zuid-Frankrijk, waar ze vooral landschappen schilderde. In de collectie van het museum bevindt zich een houtsnede van haar; een gezicht op een stadje in een heuvelachtig landschap.

Wilhelmine Gips, houtsnede


Jan Sluijters, Portret van Tonia Milgens, ca. 1919-1925

De vrouw op dit vlot geschilderde, kleurrijke portret is Gesina Antonia (Tonia) Milgens (1881-1932), een vriendin van de modernistische kunstenaar Jan Sluijters. Zij woonde bij hem in de buurt in Amsterdam en stond model voor minstens elf van zijn werken. Jan Sluijters beeldde haar af als een krachtige, zelfbewuste vrouw met een extravagante smaak. Tegelijkertijd heeft het portret iets mysterieus: de ogen van Tonia zijn haast verborgen in de schaduw van de hoofdband en het zwarte haar.
Tonia Milgens had het – zeker in haar tijd – niet makkelijk als gescheiden moeder en vrouw van kleur. Ze was de dochter van een Amsterdamse vrouw en een vrijgelaten, tot slaaf gemaakte Surinaamse man. De jonge Tonia werkte in Amsterdam als dienstbode bij de socialistische wethouder Floor Wibaut, die een groot voorvechter was van betere sociale omstandigheden. Tonia raakte hierdoor geïnspireerd: ze zette zich als activiste in voor betere arbeidsomstandigheden van dienstbodes.

Tonia was veel meer dan een interessant model.

Tonia was veel meer dan een interessant model.*

In 1908 trouwde ze met de fotograaf Jan de Meijere, met wie ze twee kinderen kreeg. Het huwelijk liep echter in 1915 stuk. In 1922 hertrouwde Tonia in Amsterdam met Willem Stieltjes, een ingenieur. In de jaren twintig en dertig verbleef ze regelmatig met hem in Parijs, waar ze goed bevriend raakte met Piet Mondriaan. Niet alleen Sluijters, maar ook Mondriaan was onder de indruk van haar persoon: volgens hem begreep ze zijn werk als geen ander. Tonia was veel meer dan een interessant model. Ze was een intelligente, geëmancipeerde gesprekspartner met gevoel voor kunst, die haar tijd ver vooruit was.


Sara Heijberg-Ledeboer, Haakstertje, 1899

Wie de hakende vrouw is met het bolletje witte wol, is niet bekend. Sara Heijberg-Ledeboer (1867-1952) schilderde haar waarschijnlijk niet als herkenbaar portret, maar eerder als een soort ‘type’ in een genrevoorstelling. Aan het eind van de negentiende eeuw schilderden steeds meer kunstenaars ‘gewone’ onderwerpen en dagelijkse taferelen, zonder opsmuk: de waarheid zoals zij die zagen.

Gouden medaille
Sara Ledeboer, dochter van een tabakskoper, studeerde aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. De schilder Johannes Heijberg, met wie ze in 1892 trouwde, was daar docent. Hij gaf onder meer les aan Willem de Kooning en Kees van Dongen. In 1899, het jaar waarin Sara dit Haakstertje schilderde, won ze een gouden medaille bij de Tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam. 

De Rotterdamsche Tien
Sara exposeerde regelmatig: als lid van de Amsterdamse Kunstenaarsvereniging Sint Lucas, maar ook met De Rotterdamsche Tien. Deze Rotterdamse kunstenaarsclub bestond – naast Sara – alleen uit mannen (onder wie haar echtgenoot Johannes). Dat Sara een eigenzinnige vrouw was, blijkt ook uit andere zaken. Ze woonde met Johannes in één huis, maar had bijvoorbeeld haar eigen huishouden en deed haar eigen boodschappen. Dat was in die tijd vrij ongewoon en baarde opzien in de buurt. Deze foto komt uit de Tilburgsche courant van 16 januari 1916.

Sara Ledeboer met de Rotterdamsche Tien. Foto Tilburgsche courant, 16-01-1916

Thérèse van Duyl-Schwartze, Portret van G.J. Siegmund zur Mühlen, 1911

Thérèse van Duyl-Schwartze (1851-1918) wordt beschouwd als een van de belangrijkste en meest succesvolle vrouwelijke kunstenaars rond 1900. Ze was zeer getalenteerd, eigenzinnig en zakelijk. Haar vader was kunstenaar en leidde haar zelf op.
Thérèse wilde graag van haar kunst kunnen leven en nam extra privélessen in München en Parijs. Ze specialiseerde zich in portretten en nam in 1874 het atelier van haar vader over. Ze exposeerde veel in binnen- en buitenland en was lid van diverse kunstenaarsverenigingen. Al snel werd ze een beroemdheid.

Veelgevraagd portrettist
Nadat Thérèse in 1881 een succesvol portret had gemaakt van koningin Emma met prinses Wilhelmina, regende het opdrachten uit de hoogste kringen. Iedereen die het zich kon veroorloven wilde zich door Thérèse laten portretten: adellijke families, bestuurders en bankiers, hoogleraren en directeuren. Ook de dame van stand op dit portret, mevrouw G.J. Siegmund zur Mühlen uit Haarlem, wist Thérèse te vinden. Ze is niet geschilderd, maar getekend met pastelkrijt – een techniek die Thérèse feilloos beheerste en die ze tot haar handelsmerk maakte. Mevrouw Siegmund zur Mühlen is op haar best geportretteerd met de modieuze zwarte japon, de hoed met struisveren, het tule, de parels, het bosje roze tulpen en de voorname houding. Ze schonk het portret in 1941 aan het museum.

Thérèse van Duyl-Schwartze, Portret van G.J. Siegmund zur Mühlen, 1911. Collectie Stedelijk Museum Schiedam.

Thérèse Schwartze, Zelfportret, 1917. Collectie Rijksmuseum Amsterdam

Thérèse Schwartze, Zelfportret, 1917. Collectie Rijksmuseum Amsterdam*

Prijzen en onderscheidingen droegen bij aan de beroemdheid van Thérèse Schwartze, zoals de Groote Gouden Medaille die ze in 1881 kreeg van Koning Willem III en de Gouden Medaille die ze in 1889 won op de Internationale Tentoonstelling in Parijs. In 1896 werd Thérèse als eerste vrouw in Nederland benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In 1906 trouwde ze op 55-jarige leeftijd met haar vriend Anton van Duyl, die hoofdredacteur was geweest bij het Algemeen Handelsblad. In 1918 stierf ze, slechts een paar maanden na de dood van haar echtgenoot.


Engelina Helena Hameetman-Schlette, Portret van mevrouw Brouwer, 1917

De vrouw op dit portret is Jannetje Brouwer-Verboon (1849-1952), weduwe van meester Willem Brouwer (1849-1907). Hij was hoofdonderwijzer van de Armenschool in de Gorzen (later de Willem Brouwerschool). Mevrouw Brouwer werd geschilderd toen ze 68 jaar oud was. Haar man, van wie ook een portret werd gemaakt, was toen al tien jaar dood. Mevrouw Brouwer bereikte zelf een bijzonder hoge leeftijd: met haar 103 jaar was ze de oudste inwoner uit de wijde omgeving.
De portretten werden geschilderd door Engelina Helena Hameetman-Schlette (1875-1954), een Haagse kunstenares. Ze was opgeleid aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en had verder gestudeerd in München dankzij een koninklijke beurs. Engelina schilderde figuurstukken, portretten, bloemstukken en stillevens in olieverf en aquarel. Daarnaast maakte ze tekeningen, litho’s en affiches. Engelina was lid van de kunstenaarsvereniging Pulchri Studio in Den Haag en exposeerde regelmatig. In Parijs ontving ze in 1906 voor haar werk de Prix d’excellence. In 1909 trouwde Engelina met Reinder Hameetman, die directeur was van een Haagse middelbare school. Ze kregen samen twee kinderen.
In 1956 werden de portretten van mevrouw Brouwer en haar man aan het museum geschonken door Jacomina Brouwer-van Deventer uit Hilversum. Zij was de vrouw van Jacobus Brouwer, een zoon van Willem en Jannetje.


Ernestine Lechner-Oosterman, Portret van een onbekende dame, 1919

De oorspronkelijke titel van dit schilderij luidt: ‘Oude vrouw’. De dame op dit portret heeft inderdaad een hoge leeftijd bereikt, maar helaas weten we niet wie zij is. De kunstenaar, Ernestine Dorothée Louise Lechner-Oosterman (Den Haag 1895 – Leersum 1967), won in 1920 met dit portret de Thérèse van Duyl-Schwartzeprijs. De prijs werd dat jaar voor het eerst uitgereikt ter nagedachtenis aan de portretkunstenaar Thérèse Schwartze, die in 1918 was overleden. Sinds 1920 reikt de Thérèse van Duyl-Schwartze Stichting deze prijs elk jaar uit voor het beste portret van een Nederlandse schilder onder de 35 jaar. 

Een recensent schreef in 1920: “Hoe langer je dit portret op je laat inwerken, hoe dieper het ontroert, hoe sterker het je in de ziel grijpt, om zijn bijna ontstellende visie van den ouderdom.”

Langdurige verblijven in het Verre Oosten
Ernestine Oosterman studeerde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Behalve portretten maakte ze ook schilderijen, tekeningen en etsen van planten en dieren. Ze was lid van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas in Amsterdam en nam vaak deel aan exposities.
In 1927 trouwde Ernestine in Voorburg met de consul Christiaan Sigismund Lechner, die was geboren in Schiedam. Christiaan werkte voor het Nederlandse consulaat in Shanghai, Singapore, Hong Kong, Bangkok en Kobe (Japan). Vanwege deze baan verbleven Ernestine en hij vaak langdurig in het Verre Oosten.

Kunstenaar en verzamelaar
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kwamen ze terug naar Nederland en woonden ze tijdelijk in Schiedam (tussen 1941 en 1949). Het echtpaar legde een aanzienlijke kunstverzameling aan, die voornamelijk bestond uit Aziatische objecten. Ernestine schonk het Stedelijk Museum Schiedam diverse werken van eigen hand, zoals in 1949 dit portret van de oude vrouw. Ook werden na haar dood in 1967 een paar schilderijen uit haar kunstverzameling aan het museum gelegateerd, waaronder een zestiende- en een zeventiende-eeuws portret.

Ernestine Lechner schildert het portret van een oude man, 1920. Fotograaf onbekend. Bron: Het Geheugen/Koninklijke Bibliotheek


Agnieta Cornelia Gijswijt, De zusjes, ca. 1915-1920

Deze zusjes zijn rond 1915 geschilderd door de Amsterdamse kunstenaar Agnieta Cornelia Gijswijt (1873-1962). Wie de meisjes zijn, is niet bekend. Agnieta was niet getrouwd en had zelf geen kinderen. In 1940 schonk ze het portret aan het Stedelijk Museum Schiedam.

Agnieta was de dochter van een horlogemaker en woonde vanaf haar achtste in Amsterdam. Toen ze twintig was, begon ze haar studie aan de Rijksakademie van beeldende kunsten. Ze was nog maar nauwelijks afgestudeerd, of ze mocht al exposeren op de tentoonstelling van Levende Meesters in het Stedelijk Museum in Amsterdam. 

Agnieta Cornelia Gijswijt, De zusjes, ca. 1915-1920. Collectie Stedelijk Museum Schiedam.

Geliefd om haar natuurgetrouwe en intieme portretten
Agnieta hoorde niet bij de Amsterdamse Joffers, een groep vrouwelijke kunstenaars die met elkaar bevriend waren aan het einde van de 19de eeuw. Wel had ze onder de Joffers een paar vriendinnen. Ook werd ze lid van de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae en Sint Lucas. Ze exposeerde veel en maakte onder meer studiereizen naar Italië, België, Londen en Parijs. Van 1903 tot 1924 gaf ze les aan de Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes in Amsterdam.
Agnieta schilderde, tekende, etste en aquarelleerde onder meer landschappen, genrevoorstellingen, stillevens en portretten. Ze kreeg vooral bekendheid als portretschilder. Met haar natuurgetrouwe en losse schilderstijl legde ze veel vooraanstaande personen vast, maar maakte ze ook intieme portretten van familie en vrienden. 

Agnieta Gijswijt en Elsa Woutersen-van Doesburgh, Mejuffrouw A.C. Gijswijt in de loge van de Rijksakademie, 1898 Collectie RCE Amersfoort