Het verhaal van Miep over het bombardement*
*De school is geraakt!
‘Het gebeurt in de mooie septembermaand van 1942.’
*De school is geraakt!
‘Het gebeurt in de mooie septembermaand van 1942.’
‘De vakantie is achter de rug, de scholen zijn net weer begonnen. Mijn zusje is bijna zes jaar en gaat dit jaar voor het eerst naar de grote school. Ik ga als negenjarige naar de derde klas. Onze eigen school, de Sint Agnesschool, is bezet door de Duitsers en wij delen nu de lagere school, De Oranje Nassauschool. Deze ligt verderop in de Francois Haverschmidtlaan. Het is passen en meten, dus er gelden gewijzigde schooltijden. Eerst een groep van acht tot elf uur, en dan weer een groep van elf tot een uur, enzovoorts. Erg onhandig, vooral rond etenstijd.’
De klas van soeur Oliebol
‘Op de ochtend van 7 september 1942 gaat tijdens de rekenles het luchtalarm. Het kleine alarm weliswaar, dat waarschuwt dat er vliegtuigen aan komen. Of ze alleen maar overvliegen of gaan bombarderen weet je dan nog niet. In het laatste geval gaat al gauw het grote alarm en dan moet iedereen dekking zoeken. Nu het was al gauw raak: het grote alarm klinkt en we horen gerikketik van het afweergeschut dat overal in onze buurt is opgesteld. Door de ramen die vanuit het klaslokaal uitkijken op de gang zien we de kinderen van de andere klassen richting de trap naar beneden hollen, onder leiding van de leerkrachten. Ze gaan schuilen in de kelder. Wij willen dat ook doen, maar onze soeur Ignatio (bijnaam Oliebol) verhindert dat. Ze blijft gewoon doorgaan en rekensommetjes op het schoolbord schrijven. Ze zegt ons dat we in gods hand zijn en op hem kunnen vertrouwen. Ook geeft ze een spreuk op om te zeggen in onszelf. Alsof we op die manier kalm kunnen blijven!’
‘Ik zit al gehurkt onder de bank en ook het meisje achter mij ligt plat op de grond. Sommige kinderen gehoorzamen en blijven angstig zitten. Ikzelf ben doodsbang en maak aanstalten om toch maar de klas uit te vluchten. Plots is er een grote, allesverwoestende bominslag. De ruiten springen. De herrie is oorverdovend en de school vult zich plots met een kalkachtige stof. Je voelt de grond golven. Met het godsvertrouwen van de soeur is het nu ook gedaan. Ze rent als eerste naar de gangdeur en pakt wel en passant de hand van Corry Middendorp vast. Nu nog heb ik het beeld precies voor me. Corry met twee vlechtjes die omhoog wapperen, net als de sluier van de zuster. Ik kan precies daaronder kijken. Alhoewel doodsbang ben ik namelijk ook nieuwsgierig en wil ik weten wat er te zien is onder die sluier. De zusters zouden kaal zijn daaronder! Er is echter niet veel te zien.’
Zusje kwijt
‘Eenmaal beneden gekomen is het bombardement nog steeds aan de gang en wil ik mijn zusje vinden. Die is echter nergens te zien. Er zijn meerdere meisjes die zoeken. Dan horen we een vreemd verhaal. De kinderen uit de eerste klas zaten tijdens het bombardement in de godsdienstles van kapelaan de Ruiter, een geliefde en vrolijke man die houdt van een grapje met de kinderen. Door die harde bominslag en al het ronddwarrelend kalkstof dacht hij dat de school was getroffen en wilde hij met zijn klas de school verlaten, maar in de chaos en consternatie was een deel van de kindjes de straat op gegaan en zo naar huis gevlogen. Zo ook mijn zusje. Hier volgt haar verhaal.’
Het verhaal van mijn zusje
‘Mijn zusje denkt op dat moment ook dat de school is geraakt. Ze holt naar buiten, maar neemt de binnendoorroute naar ons huis op de Vlaardingerdijk. Niet door de Burgemeester Knappertlaan, denkt ze, want die is dichter bij Wilton-Fijenoord en daar zijn de bombardementen altijd op gericht. Klein als ze is, holt ze door naar de Graaf Florisstraat. Op de hoek van de Vondellaan probeert mevrouw Van Lingen, de vrouw van de slager uit de Sint Liduinastraat, haar tegen te houden. Tevergeefs. Ze holt door en thuis aangekomen vertelt ze dat de school is getroffen en dat ik nog binnen ben. Mijn moeder brengt mijn zusje onder bij Mevrouw Zeeman, een zeer vertrouwde buur, en gaat op weg naar, zo dacht ze, de getroffen school.’
Hollen op een kapotte schoen
‘Hoe ik mijn moeder aantrof, daar kom ik dadelijk weer op terug. Terwijl de nonnen hun best doen om de orde te bewaren, zijn er in de consternatie inmiddels ook kinderen uit andere klassen van de school weggerend. Zo ook mijn twee vriendinnetjes, de zusjes Willy en Carla Mineur. Bij de jongste zus laat echter het riempje van haar houten schoen los, waardoor zij niet zo hard kan lopen. De meisjes zijn negen en zeven jaar oud en de oudste van de twee neemt haar jongere zus op de rug. Zo hardlopend steken ze de Burgemeester Knappertlaan over naar de Graaf Florisstraat. Een hele prestatie, want de kinderen verschillen maar weinig in lengte. Ze schuilen bij bekenden, de familie Vermande in de Graaf Florisstraat.’
‘De meeste kinderen worden echter op school vastgehouden door de leerkrachten. Ik ben erg van streek omdat ik mijn zus niet kan vinden. Eindelijk blaast het luchtalarm het signaal veilig en kunnen we naar buiten. Daar staat mijn moeder voor de poort van de school! Ze is erg van streek. In het algemeen is ze goed verzorgd en gekleed, met haar mantel, hoed, handschoenen, tas en wat dies meer zij. Maar nu staat ze daar met een groen jasschort aan, dat ze in haar haast om bij de school te komen niet had verwisseld. Dat jasschort droeg ze meestal als ze met het enorme karwei van de grote was bezig is, dus terugkijken neem ik aan dat het bombardement op maandag was. Dat was namelijk wasdag. Maar ik weet het niet zeker.’
Als beschadigde standbeelden
‘Even later komt daar mijn vader aan op zijn fiets. Zijn dienst in het centrum van Schiedam zit erop en hij is gauw naar het westen van de stad gekomen om de gevolgen van het bombardement te zien en om hulp te verlenen. Eerst stopt hij bij onze school. Daar sta ik, als enige van de kinderen met mijn beide ouders, hetgeen me enigszins kalmeert. Na een kort praatje vervolgt mijn vader gauw zijn weg naar de Bosboomlaan en Julianalaan, waar huizen zouden zijn getroffen. Mijn moeder en ik lopen ook in die richting. Ze wil namelijk zien hoe het gaat met de familie Van Elswijk, goede kennissen van haar. Mijn moeder is al jaren bevriend met de zussen van de Heer Van Elswijk.’
‘In de Bosboomlaan aangekomen krijgen wij de schrik van ons leven. Een deel van de huizen ligt of in puin of is in elkaar gezakt. Zware beschadigingen alom. Langs de huizen van de familie Brouwer lopen we, langs Hatenboer en verderop langs Van Elswijk, het ernstigst beschadigde huis. De mannen van de luchtbescherming, brandweer en politie verlenen overal hulp. Aan de kant waarlangs wij aankomen liggen al enkele doden en gewonden op straat. Ze zijn door de mannen al uit de kelders of onder het puin vandaan gehaald. De mensen liggen op een rijtje aan de stoeprand en zijn met een kalkachtige stof overdekt. Het lijken wel beschadigde standbeelden. Er ligt ook een vrouw, ik herinner me haar het best. Tussen de kalkresten door loopt een straaltje bloed uit haar hoofd. Ze spreekt stamelend en kreunend, maar vraagt aan de brandweerman hoe het met haar zoon is. De hulpverlener spreekt geruststellend met haar en belooft dat ze de zoon gaan halen. Het is haar laatste gesprek, even later overlijdt ze. Ergens misschien maar goed ook, want de zoon wordt dood uit het puin gehaald.’
‘Inmiddels is mijn vader, een ehbo’er, aan de overkant bezig iemand te verbinden. Hij wenkt naar mijn moeder dat ze naar huis moet gaan want hij wil niet dat ik – een kind nog – al die narigheid zie. Hij hoeft zich echter geen zorgen te maken, ik verkeer in een soort trance en loop overal voorbij alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Het doet me allemaal niets. Dat komt veel later pas. Thuis vernemen we wie er zijn omgekomen, naast de vrouw en haar zoon. Dat de familie Van Elswijk is omgekomen maakt op ons de meeste indruk. Vader, moeder, dochtertjes Miep en Tilly en zoontje Pierre, ook wel Pietje genoemd. De jongste was pas tien jaar. Een oudere zoon van ongeveer zestien jaar komt hoewel gewond, levend uit de kelder waarin hij en de familie schuilden. Via zijn tantes, de vriendinnen van mijn moeder, vernemen wij het relaas van wat zich bij de familie afspeelt tijdens het bombardement.’
Het verhaal van de familie Van Elswijk
‘Als het luchtalarm afgaat juichen de meisjes Miep en Tilly en roepen ze dat het hopelijk de Tommies (Engelse vliegers) zijn die hen komen bevrijden. Dan hoeven ze namelijk niet naar kostschool, die binnen enkele dagen weer zou beginnen. Die kostschool is een idee van hun vader. Het zou daar veiliger zijn dan in het westen van Schiedam. Al gauw blijkt echter dat de bevrijding die dag nog niet komt, maar dat ze te maken hebben met een zwaar bombardement op Wilton. Daarbij zijn al eerder bommen terechtgekomen op de woonhuizen in de buurt en dus gaat de familie in de kelder schuilen. Zoals we inmiddels weten wordt het huis geraakt door een voltreffer. De oudere broer ligt bekneld in de kelder en kan niets zeggen, maar hoort zijn zusje Tilly en broertje Pietje nog met elkaar praten. Ze zeggen dat zij niets voelen en ook “hoor moeder eens kreunen” en zo nog wat praatjes. Ze denken dat ze dood gaan en besluiten samen een oefening van berouw te bidden, een katholiek gebed. Zo gezegd zo gedaan en even later worden ze stil. Dat is wat we via de tantes horen. Uiteraard zijn we er allemaal kapot van. De tantes zelf waren in mei 1940 in Rotterdam al gebombardeerd en hadden daarbij alles verloren. Ze gaan daarna eerst in de Rembrandtlaan wonen, maar ze blijven zo bang voor de bombardementen dat ze later naar een andere, minder gevaarlijke wijk in Schiedam verhuizen.’
‘Onder het puin zijn nog wat bezittingen vandaan gekomen, waaronder speelgoed van de kinderen. Mijn zusje en ik hebben daar een deel van gekregen. Als we ermee speelden, dachten we altijd aan de gestorven kinderen. Ze zijn zo nog jarenlang en vele malen herdacht.’
*Over dit thema.